Het versteende landschap
Eindeloze heidevlakten met daarin verspreide kleine dorpskernen typeerden de Limburgse Kempen rond de vorige eeuwwisseling. De arme bodem met heide en brem was met de traditionele landbouwtechnologie in hoofdzaak enkel geschikt voor extensieve schapenteelt. De desolaatheid van het landschap afgewisseld door de beekvalleien inspireerde dichters en schilders. Op purperen herstdagen vertaalden ze dit in een impressionistisch tafereel.
Midden 19de eeuw kiemt het idee om deze woeste gronden intensief in cultuur te brengen in een aantal landbouwkolonies. Rond 1900 leidden wetenschappelijke en economische belangstelling tot de eerste proefboringen naar steenkool in Limburg. De eerste afdiepingstorens duiken in Winterslag op omstreeks 1911; deze massieve met hout beklede en zwart geteerde torens vormen dan nieuwe ankerpunten in het landschap.Het zwarte goud genereerde een nieuw landschappelijk kader. Als stille getuigen van het mijnverleden groeiden de steenbergen of terrils uit tot de landmarks op het vlakke Kempense plateau.
Galleriet trekt de aandacht op de betekenis van steen als materiaal en haar relatie met het landschap. Het blijkt dat tussen de gesteenten van de terril, die bij de ontginning als afval beschouwd werden, nog juweeltjes voorkomen van mineralen.
In Het versteende materiaal zijn het zwarte puin en gesteenten een inspiratie voor enkele gebruiksvoorwerpen in steen van Gilberte Claes en Boris Berlin (DK).
In Landschap van steenkool toont Galleriet fotografische beelden van Fien Muller.